Of je dort lust

We genieten tegenwoordig weer met volle teugen van een rijke biervariatie. Een variatie die wordt gevormd door de verschillende biersoorten, of -typen of -stijlen zo u wilt, waarvan pak ‘m beet zo’n veertig jaar geleden vele waren uitgestorven. Of toch op zijn minst hard op weg waren dat te geraken. Het is te danken aan ‘crazy ones’ als Fritz Maytag en Ken Grossman of, dichter bij huis, Pierre Celis en Jean-Pierre van Roy of, nog dichter bij huis, Toon van den Reek en Kaspar Peterson dat we nu kunnen genieten van pale ales, witbieren, geuzes en vele andere bieren.

Ik was er niet bij, maar ik vermoed dat er geen uitgekiend business plan ten grondslag lag aan hun ondernemingen. Men maakte het bier omdat men vond dat dat nodig was, vaak tegen de stroom in. Tegen de heersende gedachten in, tegen de mainstream smaak in. Er is waarschijnlijk niemand bij deze brouwers gekomen met de vraag om nu eens een Engelse pale ale te maken. Geen enkele enquête wees uit dat er in Nederland behoefte was aan Belgische dubbels en tripels. Er zijn geen marktonderzoeken uit de jaren ’60 bekend die de vraag naar Hoegaards witbier onderschrijven. En toch kwamen die bieren er. Waarom? Omdat de brouwers dat noodzakelijk achtten.

En dan is daar het bericht dat Gulpener stopt met zijn Dort. Een bericht waar ik al een tijd op wachtte; tijdens het werk aan mijn boek gedurende 2016 werd me al duidelijk dat de toekomst van Gulpener Dort er somber uitzag. Het heeft nog even geduurd, maar nu is de stekker er dan definitief uit. Reden? Het wordt niet meer voldoende gedronken. Een volume van 15.000 liter per jaar is kennelijk te weinig om de financiële KPI’s van de brouwerij in de juiste stand te zetten.

Alle romantische nostalgie ten spijt, is het natuurlijk zo dat een brouwerij een commerciële onderneming is. Er moet brood op de plank komen, zo simpel is het. Maar de ironie ligt er duimendik bovenop: we zijn waar we zijn dankzij mensen die niet in de eerste plaats dachten aan de omzetcijfers toen ze begonnen met bier maken. En Gulpener vaart mee op die golf. Kijk maar hoe ze zichzelf neerzet op de website:

Als onafhankelijke familiebrouwerij genieten we al sinds 1825 van onze vrijheid. De vrijheid om onze eigen koers te varen en alleen te doen wat goed voelt. De vrijheid om de smaak van bier niet af te vlakken, maar te verrijken en continu te zoeken naar vernieuwende smaken. Die vrijheid ervaren wij al 8 generaties en dat proef je terug in onze 16 speciaalbieren.

Dit alles zou moeten leiden tot “nieuwe avonturen, experimenten en, niet te vergeten, nieuwe smaken” en “eigenzinnige bieren voor de echte genieter“. En juist Gulpener stopt met een bier dat bijdraagt aan die variatie, vanwege economische vraag-en-aanbod redenen. Om die redenen zijn we ooit in de pilswoestijn beland…

Moet de consument dan maar wijzer zijn en meer dort gaan drinken? Moet de horeca dit beter en actiever aanbieden? Moet een club van brouwers – Gulpener is lid van twee – dit meer promoten? (Dort is naar mijn mening uitstekend geschikt om als nieuw ‘standaard-bier’ te fungeren, als alternatief voor het huidige standaard-bier, te weten pils.)

Ik weet het niet, en het maakt ook eigenlijk niet zo veel uit. De keuze die Gulpener maakt vind ik betreurenswaardig, en kan ik niet zo goed rijmen met hoe het bedrijf zichzelf neerzet. Maar ik ga daar niet over. Ik kan alleen maar zeggen dat ik het jammer vind dat er gestopt wordt met Gulpener Dort, maar er bv. wel wordt ingezet op blond, dubbel en tripel via het Gerardus label. Inderdaad, de zoveelste blond, dubbel en tripel. En al wordt de Dort sinds de jaren ’50 gemaakt: dit is min één voor variatie, en plus drie voor eenvormigheid. Voor zover ik weet is Alfa nu nog de enige die dit bier, de “vernederlandste dort”, maakt.

Stel je voor dat de Ken Grossmans van deze wereld destijds gezegd zouden hebben: “als er voldoende vraag naar is, ga ik wel eens een pale ale brouwen”. Dan hadden we nu nog vrolijk met zijn allen aan het pils gezeten, en mochten we één keer per jaar met een linnen tasje om de nek aan een bokbiertje nippen. En was Jan-Paul Rutten naar alle waarschijnlijkheid arts geworden, en geen brouwer. Niettegenstaande de historie van Gulpener. Enfin.

Maar misschien is er nog wel meer aan de hand. Misschien is dit wel een voorbode van het feit dat we een keerpunt bereiken. En dat zit ‘m met name in de reacties op dit bericht. Veel daarvan hebben namelijk het volste begrip voor de keuze van de brouwerij. “Ach, het verkoopt blijkbaar niet, dus weg ermee”, is de strekking van veel reacties. Men vindt het blijkbaar acceptabel dat economische redenen er voor kunnen zorgen dat de variatie minder wordt. Een variatie waar men zich tegelijkertijd gulzig aan laaft, gezien de gretigheid waarmee nieuwe bieren en brouwerijen op social media worden geshowt. Een interessante paradox, want je zou hier de conclusie aan kunnen verbinden dat er kennelijk een maximum zit aan de hoeveelheid biervariatie die een mens kan verdragen. Blijkbaar is er genoeg van, en vindt men het niet erg dat er een biersoort op het punt staat uit te sterven.

Iemand maakte de vergelijking met de V&D. Ik vind dat wel treffend. Men kijkt meewarig naar de laatste stuiptrekkingen, zegt “ik kwam er eigenlijk toch al nooit meer”, en loopt door. En toch vindt iedereen het jammer dat het verdwenen is.

Nouja, het gaat hier om één brouwer die met één bier stopt. Zoveel is er misschien nou ook weer niet aan de hand. Maar toch. We zien een vermindering in de biervariatie. De omslag van creatief/tegendraads naar economisch/rationeel denken kan betekenen dat de bierrenaissance een nieuw fase in gaat. Het kan betekenen dat biervariatie volwassen aan het worden is, dat bier aan het emanciperen is. Misschien betekent het wel dat we van ‘speciaal’ naar ‘normaal’ gaan. (In een artikel op de site van Entree Magazine wordt dit ook aangesneden.)

Als het zo zou zijn dat uiteindelijk blijkt dat het besluit van Gulpener de voorbode is van een tijd waarin biervariatie normaal is geworden, dan zeg ik daar volmoutig ‘ja’ tegen!

Foto’s: Gulpener Bierbrouwerij

Reacties zijn gesloten.