Be kind to your beer writer

Een lappendeken. Zo kun je de Belgische brouwerij Boon gerust noemen. Losjes gedrapeerd rond een onooglijk stroompje dat aan weerskanten rijkelijk is voorzien van woest ontsproten loof, liggen her en der gebouwen van diverse pluimage en leeftijd, opslagplaatsen, afgedankte vaten en ander, wat onbestemder materiaal. Het uitzicht op de spoorlijn – op de grond het boemeltje naar Brussel en in de lucht de hogesnelheidslijn naar verdere oorden – vormt een indringend decor.

Alles bij elkaar is het een van de heiligste plekken in de bierwereld. Want zonder Frank Boon had het zomaar kunnen zijn dat we lambiek en geuze alleen uit de geschiedenisboeken zouden kennen. Net als zoveel andere bieren. In 1975 kocht hij de zieltogende brouwerij, zeg maar gerust uitdragerij, van brouwer René De Vits. Dat was in het stadje Halle, schuin onder Brussel. Naast Cantillon uit Anderlecht en links en rechts wat nog kleinere activiteiten was dat alles wat er nog over was aan lambiekbrouwerijen. De eens zo fiere, traditionele geuzeproductie was op sterven na dood. Frank Boon stroopte de mouwen op, pakte het teloorgaande erfgoed vast en liet het niet meer los. Waarom? Omdat het moest.

Typisch België

In de jaren tachtig bouwde hij een nieuwe brouwerij op aan de Fonteinstraat in Halle’s deelgemeente Lembeek, op een steenworp van de treinhalte. Hier zou hij zich decennialang wijden aan het doorgronden van het brouwen van lambiek en het steken van geuze. Net zolang tot hij het proces onder de knie had. Magie? Ja, dat komt er zeker bij kijken. Dat koelschip bijvoorbeeld, dat is net zo bijzonder als dat het simpel is. Maar wat er daarna gebeurt, is vooral repetitief werk. Wachten, proeven, notities maken, en nog meer wachten. Mengen, proeven, nog meer mengen. Jaar na jaar. En af en toe eens een lekkage opmoppen, een oud vat repareren. Of een nieuwe plaatsen. Puur ambachtswerk. Frank Boon praat er losjes over, alsof het allemaal niet zo moeilijk is. En dat is het voor hem waarschijnlijk ook niet. Je hebt er alleen wel ruim veertig jaar ervaring voor nodig om dat stadium te bereiken. En dat stroompje? Dat is natuurlijk de Zenne. Het ligt er als de aorta door het hart van het brouwerijterrein.

Met die lappendeken is brouwerij Boon een typisch Belgisch produkt. Het land zelf ligt op een breuklijn van culturen en talen. Van koel en nuchter noordelijk tot warmbloedig en gepassioneerd zuidelijk, zoals de stereotiepen het willen. Nog maar sinds 1830 een eigen staat, en ook nu nog kunnen we niet spreken van een typisch Belgische volksaard. Misschien dat het er daarom altijd uitziet alsof onze lieve heer de blik nog niet helemaal op scherp had toen ie dit land ontwierp. Er zit altijd wat scheef hier. In de taal komt dat ook naar voren. Boon vertelt over het ‘bière-à-sissous’, een oud en vergeten bier, onderdeel van de geschiedenis van lambiek, dat via diverse verkeerde vertalingen aan zijn naam kwam. Hij wijst op een waarschuwingsbordje op het transformatorhuisje: “Kijk, ‘doodsgevaar’ staat daar. Letterlijk vertaald uit het Frans: ‘danger de mort’. Normaal Nederlands is ‘levensgevaar’. Typisch België.”
Misschien is het wel dat rafelrandje dat maakt dat we zo van het land houden.

Frank Boon wordt dit jaar 65. Tijd om het stokje over te dragen, zoals dat heet. Zijn zoons zijn er klaar voor. Hoewel. Gevraagd naar de bezigheden na zijn pensioen, vertelt Boon dat hij ‘een boekje’ gaat maken. Daarin komt alle kennis te staan die hij in zijn leven heeft vergaard over lambiek, geuze en aanverwante artikelen. Stel nou dat die ene kriekvariant waar de brouwerij nu mee werkt, niet meer beschikbaar is? Welke van de tientallen andere soorten zouden dan een alternatief kunnen zijn? Wat werkt wel, en wat niet, en hoezo dan? Wat voor invloed hebben die krieken, of mout, hop en water op het productieproces en het uiteindelijke bier? Van die dingen dus. Het is bedoeld voor interne consumptie; voor memoires heeft Frank Boon vooralsnog geen tijd. Veel dingen worden een bijbel genoemd tegenwoordig. Maar het boekje van Frank, dat wordt een echte bijbel. Want spreek vijf minuten met hem en je begrijpt: deze man weet alles over het maken van een malse lambiek.

Schrijvers

Dat laatste konden we, een groepje van zo’n tien internationale bierschrijvers, zelf proeven. Uit foeder nummer 109 om precies te zijn. Drie-en-een-half jaar oud. Zacht, glad, hout, en zo droog als Sinterklaas z’n kont. Smakkend lekker, en ik was niet de enige die kwam informeren of er nog wat over was in het stenen kannetje waar Frank Boon deze godennectar in liet sijpelen. Niet teveel, want hij wil geen lege ruimte creëren bovenin het vat. Dan krijgen de slechte kleine beestjes de kans, en dat willen we niet.

We waren hier op initiatief van Henri Reuchlin. Deze bier-duizendpoot leek het een goed idee om naar voorbeeld van het The British Guild of Beer Writers een soortgelijk gilde voor de rest van Europa van de grond te tillen. Tijdens de vergadering later die dag in Brussel werd duidelijk dat daar wel oren naar zijn. Met bierschrijvers uit Oekraïne, Duitsland, Ierland, Groot-Brittanië en Nederland kwamen we tot de conclusie dat er meerwaarde te halen is uit een georganiseerd samenwerkingsverband. Denk vooral aan het verbeteren van de kwaliteit van de artikelen of boeken die geschreven worden. Er wordt over bier namelijk behoorlijk wat onzin gedebiteerd, en niet alleen op social media. Goede schrijvers zijn hun eigen grootste criticasters, en willen behalve een mooi verhaal ook het juiste verhaal vertellen. Een internationaal netwerk kan daarbij van grote waarde zijn, want niet alles is een kwestie van even googlen. Daarnaast kan dat netwerk deuren openen die anders niet of moeilijk te openen zijn. Zo wordt de visvijver aan bierverhalen alleen maar groter.

Nog weer later die dag, op de jaarlijkse borrel van de European Beer Consumers Union – de Europese paraplu-organisatie voor diverse nationale bierconsumentenverenigingen – sprak Pete Brown. Pete is een gerenommeerd Brits bierschrijver. Het hilarische Hops and Glory, over de man die met een vat IPA van Engeland naar India wenst te reizen – per boot welteverstaan – is een moderne bierboekklassieker. Hij heeft nu zo’n twee handen vol aan boeken op zijn naam staan. Ze gaan over reizen, geschiedenis, voeding, landbouw, gezondheid, van alles. Altijd is bier (en ook cider) het ‘leitmotiv’. Want bier “is a good reason to go places“. Zo is dat. Toch kreeg Pete meer dan eens deze reactie: “Nice, you write books about beer. But when will you write a proper book?”
Zoals bier nog altijd last heeft van een imago dat niet past bij hoe dat binnen in de bierbubbel wordt ervaren, zo hebben bierschrijvers dat dus ook.

Bierhistoricus en -schrijver Roel Mulder heeft het ooit treffend verwoord: het vijfde ingrediënt van bier is het verhaal. En dat verhaal moet verteld worden. De mooie verhalen, de leuke verhalen, de juiste verhalen. So be kind to your beer writer, zoals Pete’s oproep luidde. Brouwer, kastelein, drinker, schrijver – een mooiere vier-weg symbiose is er niet te bedenken.

Nieuwsbericht op de site van The British Guild of Beer Writers.

Reacties zijn gesloten.